Sporen (2016)
1. De mantel
2. Trap
3. Leeg
4. Waarom ook weer
5. Zwarte hemel
6. Roes
7. Gistermorgen
8. Koud in de kamer
9. Veertig jaren
10. Wars
11. Nachtrit
1. De Mantel
(Vrij naar: Nikolaj Gogol, De Mantel, uit: Petersburgse Vertellingen, 1835-1842)
Winter is in de noordstad neergedaald
Daar waar de wind de dag verjaagt
Huizen waar kachels branden
Gasten hun handen warmen
Je mocht er niet binnen, ambtenaar
Rimpelige handen schrijven
Verdrijven de kou
's Nachts in de schemer van een kaars
Schrijft hij zijn mantel bij elkaar
Schrift speelt in schone lijnen
Doen hem zijn frons verdwijnen
Het is maar voor even, ambtenaar
Kleermaker maakt illusies waar
Mantel vol liefde van zijn schaar
Trots ga je rechter lopen
Deuren gaan voor je open
Het wordt je ontnomen, ambtenaar
Het blijft een illusie, ambtenaar
Je mocht er niet binnen, ambtenaar
Het is maar voor even, ambtenaar
2. Trap
Met wind mee gaat het sneller, soepel trappen
Voor tijdig keren is het niet te laat
De weg is plat, geen bocht in zicht, blijf maar trappen
De weg zo breed dat keren simpel gaat
En dag na dag en uur na uur blijf trappen
Twee vingers losjes op het stuur
De zon staat hoog, het asfalt plakt, ga door met trappen
Trek je sporen tot je ketting slijt
Het plat is vals, gaat minder licht, blijf maar trappen
Voor keren is het niet de tijd
En dag na dag en uur na uur blijf trappen
Vallen de druppels op je stuur
Asfaltweg wordt zandweg, blijven trappen
De weg zo smal dat keren niet meer gaat
En hopen op een horizon, blijf trappen
En trap en trap en trap en trap
Zolang de weg bestaat
En dag na dag en uur na uur blijf trappen
Vallen de druppels van je stuur
3. Leeg
Ik zie dat je mond beweegt
Voel de verplaatste lucht
En uit die lucht
Vormt zich een woord
Leeg
Je kijkt me gelaten aan
Of ik een ander ben
Wat ik misschien wel ben
Ik vang je blik
Leeg
Dit mijn vaste plek
Ik wist jou op die plek
Nu is die plek
Leeg
Om jouw vaste hand
Klemde ik mijn hand
Nu is die hand
Leeg
Rad voor ogen
Schipper zonder zicht
Jaren varen in de dichte mist
En wat ik steeds wel wist
Het ruim is
4. Waarom ook weer
Toen op die dag je de melding kreeg
Was je net op weg, nietsvermoedend nam je op
Je gedachten bij de volgende afspraak en het stuk dat die dag af moest
Waarom ook weer
En die keer een jaar geleden, toen het net begon
En niemand kon geloven
Zeg maar dag tegen je plannen, allemaal
En ach het gaat wel weer, maar voorzichtig
Waarom ook weer
Ik heb je nodig, weet niet waar ik het zoeken moet
Ja natuurlijk het kan altijd erger, kijk maar om je heen
Zeker na deze zomer, god wat een idioten
Wou dat je nog blijven kon of moet je gaan
Waarom ook weer
5. Zwarte hemel
Zet schrap, rug recht, span aan
Opnieuw, stapvoets, omhoog
Ruim baan gemaakt als het rotsblok gaat vallen
Gitzwart, geen zicht omhoog
Opnieuw, een stap, bijna
Ruim baan gemaakt als het rotsblok gaat vallen
Opnieuw, wie zegt vraag niet
Opnieuw, tegen de keer
Ruim baan gemaakt
6. Roes
Vaarwel, vaarwel vrienden, valse vrienden van de roes
Na een lange omhelzing in het duivelshuis
Met je voet op de trede, blijf nog heel even staan
Onderop in de kelder dient de uitgang zich aan
Deze kus heeft een eind, er komt nog een verhaal
Ik wist niet wat te zeggen, koos de onderstroom
Vond het huis om te schuilen, nu de tijd om te gaan
Voor de vrouw met de hamer en het prachtigste haar
Draag je over de drempel en weg van de tranen
Vaarwel, vaarwel vrienden, valse vrienden van de roes
Met het kleinste gebaar, zoveel moois voor het grijpen
Deze kus heeft een eind, er komt nog een verhaal
7. Gistermorgen
Geen tijd, geen tijd voor morgen
De morgen stond bleek en kil vandaag
Het feit, feit onvoldongen
De avondklok luidt zo zwaar vandaag
De avond valt maar heeft geen zin om op te staan
Geen tijd, geen tijd voor morgen
De ochtend gloort dof en stil vandaag
Het feit, feit onvoldongen
De tijd slijt maar slijt me veel te traag
De dag ontwaakt maar heeft geen zin om op te staan
Blijft maar gaan
De klokken stoppen niet met slaan
‘t Houdt aan
De dagen vliegen af en aan
Alles gaat,
Verlangen blijft om terug te gaan
Terug naar de dag
Dat gister morgen was
Geen tijd, geen tijd voor morgen
De dag daagt zo radeloos vandaag
Het feit, feit onvoldongen
Wat zeker lijkt bleek nog maar de vraag.
De zon ontwaakt maar heeft geen zin om op te gaan
8. Koud in de kamer
Hij was bang, verkrampt op de bank
Alleen, geen mens om zich heen
Geen rust, geen gezicht
Geen licht, geen uitgang
Alles dicht, zijn ramen te groot
Te licht, te veel zicht op de straat
Doodsbang voor de bel
De bel die nooit gaat
Verlamd, zijn schouders verkrampt
Muurvast, steeds last van zijn hart
Steeds koud in het huis dat warm
En ooit zo geliefd was
Geen houvast, de kou bijt zich vast
Zijn maag, verkrampt en van slag
Steeds hoofdpijn, liever dood zijn
Dan nog zo'n nacht
Alles dreigt, het stijgt naar zijn hoofd
Het snijdt, het grijpt naar zijn strot
Geen adem, geen geluid, geen god
Geen schim van wat ooit was
Geluid, geluid op de gang
Niet doen, niet denken aan dat
Geluid, gevecht, gevloerd
Gedachten aan wat had
Geen schim van wat ooit was
Die ooit zo geliefd was
De bel, de bel die nooit gaat
Oud en verlaten
Koud in de kamer
Dagenlang
Was niet zo'n prater
Koud in de kamer
9. Veertig jaren
Mijn trouwe Samuel
Hoe ver weg is veertig jaren
Wanneer sterft je generatie, Samuel
Mijn oude metgezel
Over paden onbegaanbaar
Je telgang onnavolgbaar, Samuel
Veertig jaren
Jij oude trotse held
Leidt je volk dwars door woestijnen
Waar je zelf achter zult blijven, Samuel
Want als je ouder bent,
Zal je God je niet belonen
Uitverkoren zijn je zonen, Samuel
Verloren huis
Verloren hart
Verloren lach
Beloofde land
10. Wars
Waarvandaan, ik weet het niet, we staan hier om je heen
Tijd is schaars, je ademt zwaar, je moet nodig naar zee
Krassen op je huid verhalen waar je bent geweest, wat je bent geweest
Verdwaald, verweesd, het noorden loos, langs de verkeerde stroom
Naar ondiep water meegegaan, je verloor je zee
Krassen op je huid verhalen waar je bent geweest, wat je bent geweest
Steeds op eigen kracht gevaren, tot het water week
Gehavend en wel, ditmaal ga je het vast halen, vaak genoeg zat het niet mee
We graven geulen, we zuigen zand, we zwoegen een nacht en een dag
Krassen op je huid verhalen waar je bent geweest
Met het tij word je bevrijd en wij gaan wars naar huis, wij gaan wars naar huis
11. Nachtrit
De stad raakt op, glijdt voorbij
Lichten doven achter mij
Ik neem afscheid van de stad
Groet mijn vrienden, vrienden van de nacht
De stad blijft achter, kijkt me na
Licht wordt donker onverwacht
Lucht omarmt me, draagt me zacht
Naar het einde, einde van de nacht
De stad drijft af, verliest zijn kracht
Ik laat me leiden, neurie zacht
Geen gedachten, ik rek de nacht
Waarin niemand, niemand op me wacht
De stad gaat onder, laat me koud
Ik adem donker, adem dauw
In het oosten rijpt de dag
Aan het einde, einde van de nacht.